Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

2 Samuël 21

2 Samuël

Index

Hoofdstuk 22

1


 

  En David sprak de woorden dezes lieds tot den HEERE, ten dage als de HEERE hem verlost had uit de hand van al zijn vijanden, en uit de hand van Saul.  

 

 

-

2


 

  Hij zeide dan: De HEERE is mij mijn Steenrots, en mijn Burg, en mijn Uithelper.  

 

 

-

3


 

  God is mijn Rots, ik zal op Hem betrouwen; mijn Schild en de Hoorn mijns heils, mijn Hoog Vertrek en mijn Toevlucht, mijn Verlosser! Van geweld hebt Gijmij verlost!  

 

 

-

4


 

  Ik riep den HEERE aan, Die te prijzen is, en ik werd verlost van mijn vijanden.  

 

 

-

5


 

  Want baren des doods hadden mij omvangen; beken Belials verschrikten mij.  

 

 

-

6


 

  Banden der hel omringden mij; strikken des doods bejegenden mij.  

 

 

-

7


 

  Als mij bange was, riep ik den HEERE aan, en riep tot mijn God; en Hij hoorde mijn stem uit Zijn paleis, en mijn geroep kwam in Zijn oren.  

 

 

-

8


 

  Toen daverde en beefde de aarde; de fondamenten des hemels beroerden zich, en daverden, omdat Hij ontstoken was.  

 

 

-

9


 

  Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken.  

 

 

-

10


 

  En Hij boog den hemel, en daalde neder; en donkerheid was onder Zijn voeten.  

 

 

-

11


 

  En Hij voer op een cherub, en vloog, en werd gezien op de vleugelen des winds.  

 

 

-

12


 

  En Hij zette duisternis rondom Zich tot tenten, een samenbinding der wateren, wolken des hemels.  

 

 

-

13


 

  Van den glans voor Hem henen werden kolen des vuurs aangestoken.  

 

 

-

14


 

  De HEERE donderde van den hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem.  

 

 

-

15


 

  En Hij zond pijlen uit en verstrooide ze; bliksemen en verschrikte ze.  

 

 

-

16


 

  En de diepe kolken der zee werden gezien, de gronden der wereld werden ontdekt, door het schelden des HEEREN, van het geblaas des winds van Zijn neus.  

 

 

-

17


 

  Hij zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit grote wateren.  

 

 

-

18


 

  Hij verloste mij van mijn sterken vijand, van mijn haters, omdat zij machtiger waren dan ik.  

 

 

-

19


 

  Zij hadden mij bejegend ten dage mijns ongevals; maar de HEERE was mij een Steunsel.  

 

 

-

20


 

  En Hij voerde mij uit in de ruimte, en rukte mij uit, want Hij had lust aan mij.  

 

 

-

21


 

  De HEERE vergold mij naar mijn gerechtigheid; Hij gaf mij weder naar de reinigheid mijner handen.  

 

 

-

22


 

  Want ik heb des HEEREN wegen gehouden, en ben van mijn God niet goddelooslijk afgegaan.  

 

 

-

23


 

  Want al Zijn rechten waren voor mij, en Zijn inzettingen, daarvan week ik niet af.  

 

 

-

24


 

  Maar ik was oprecht voor Hem; en ik wachtte mij voor mijn ongerechtigheid.  

 

 

-

25


 

  Zo gaf mij de HEERE weder naar mijn gerechtigheid, naar mijn reinigheid, voor Zijn ogen.  

 

 

-

26


 

  Bij den goedertierene houdt Gij U goedertieren; bij den oprechten held houdt Gij U oprecht.  

 

 

-

27


 

  Bij den reine houdt Gij U rein; maar bij den verkeerde houdt Gij U verdraaid.  

 

 

-

28


 

  En Gij verlost het bedrukte volk; maar Uw ogen zijn tegen de hogen, Gij zult hen vernederen.  

 

 

-

29


 

  Want Gij zijt mijn Lamp, o HEERE, en de HEERE doet mijn duisternis opklaren.  

 

 

-

30


 

  Want met U loop ik door een bende; met mijn God spring ik over een muur.  

 

 

-

31


 

  Gods weg is volmaakt; de rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen, die op Hem betrouwen.  

 

 

-

32


 

  Want wie is God, behalve de HEERE, en wie is een rotssteen, behalve onze God?  

 

 

-

33


 

  God is mijn Sterkte en Kracht; en Hij heeft mijn weg volkomen geopend.  

 

 

-

34


 

  Hij maakt mijn voeten gelijk als der hinden, en stelt mij op mijn hoogten.  

 

 

-

35


 

  Hij leert mijn handen ten strijde, zodat een stalen boog met mijn armen verbroken is.  

 

 

-

36


 

  Ook hebt Gij mij gegeven het schild Uws heils, en door Uw verootmoedigen hebt Gij mij groot gemaakt.  

 

 

-

37


 

  Gij hebt mijn voetstap ruim gemaakt onder mij; en mijn enkelen hebben niet gewankeld.  

 

 

-

38


 

  Ik vervolgde mijn vijanden, en verdelgde hen, en keerde niet weder, totdat ik ze verdaan had.  

 

 

-

39


 

  En ik verteerde hen, en doorstak ze, dat zij niet weder opstonden; maar zij vielen onder mijn voeten.  

 

 

-

40


 

  Want Gij omgorddet mij met kracht ten strijde; Gij deedt onder mij nederbukken, die tegen mij opstonden.  

 

 

-

41


 

  En Gij gaaft mij den nek mijner vijanden, mijner haters, en ik vernielde hen.  

 

 

-

42


 

  Zij zagen uit, maar er was geen verlosser; naar den HEERE, maar Hij antwoordde hun niet.  

 

 

-

43


 

  Toen vergruisde ik hen als stof der aarde; ik stampte ze, ik breidde hen uit als slijk der straten.  

 

 

-

44


 

  Ook hebt Gij mij uitgeholpen van de twisten mijns volks, Gij hebt mij bewaard tot een hoofd der heidenen; het volk, dat ik niet kende, heeft mij gediend.  

 

 

-

45


 

  Vreemden hebben zich mij geveinsdelijk onderworpen; zo haast als hun oor van mij hoorde, hebben zij mij gehoorzaamd.  

 

 

-

46


 

  Vreemden zijn vervallen, en hebben zich aangegord uit hun sloten.  

 

 

-

47


 

  De HEERE leeft, en geloofd zij mijn Rotssteen; en verhoogd zij God, de Rotssteen mijns heils!  

 

 

-

48


 

  De God, Die mij volkomene wraak geeft, en de volken onder mij nederwerpt;  

 

 

-

49


 

  En Die mij uitvoert van mijn vijanden; en Gij verhoogt mij boven degenen, die tegen mij opstaan; Gij redt mij van den man alles gewelds.  

 

 

-

50


 

  Daarom zal ik U, o HEERE, loven onder de heidenen, en Uw Naam zal ik psalmzingen.  

 

 

-

51


 

  Hij is een Toren der verlossingen Zijns konings, en Hij doet goedertierenheid aan Zijn gezalfde, aan David en aan zijn zaad, tot in eeuwigheid. 2 Samuël 23  

 

 

-

2 Samuël 23

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: