Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Job 3

Job

Index

Hoofdstuk 4

1


 

  Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en zeide:  

 

 

-

2


 

  Zo wij een woord opnemen tegen u, zult gij verdrietig zijn? Nochtans wie zal zich van woorden kunnen onthouden?  

 

 

-

3


 

  Zie, gij hebt velen onderwezen, en gij hebt slappe handen gesterkt;  

 

 

-

4


 

  Uw woorden hebben den struikelende opgericht, en de krommende knieen hebt gij vastgesteld;  

 

 

-

5


 

  Maar nu komt het aan u, en gij zijt verdrietig; het raakt tot u, en gij wordt beroerd.  

 

 

-

6


 

  Was niet uw vreze Gods uw hoop, en de oprechtheid uwer wegen uw verwachting?  

 

 

-

7


 

  Gedenk toch, wie is de onschuldige, die vergaan zij; en waar zijn de oprechten verdelgd?  

 

 

-

8


 

  Maar gelijk als ik gezien heb: die ondeugd ploegen, en moeite zaaien, maaien dezelve.  

 

 

-

9


 

  Van den adem Gods vergaan zij, en van het geblaas van Zijn neus worden zij verdaan.  

 

 

-

10


 

  De brulling des leeuws, en de stem des fellen leeuws, en de tanden der jonge leeuwen worden verbroken.  

 

 

-

11


 

  De oude leeuw vergaat, omdat er geen roof is, en de jongens eens oudachtigen leeuws worden verstrooid.  

 

 

-

12


 

  Voorts is tot mij een woord heimelijk gebracht, en mijn oor heeft een weinigje daarvan gevat;  

 

 

-

13


 

  Onder de gedachten van de gezichten des nachts, als diepe slaap valt op de mensen;  

 

 

-

14


 

  Kwam mij schrik en beving over, en verschrikte de veelheid mijner beenderen.  

 

 

-

15


 

  Toen ging voorbij mijn aangezicht een geest; hij deed het haar mijns vleses te berge rijzen.  

 

 

-

16


 

  Hij stond, doch ik kende zijn gedaante niet; een beeltenis was voor mijn ogen; er was stilte, en ik hoorde een stem, zeggende:  

 

 

-

17


 

  Zou een mens rechtvaardiger zijn dan God? Zou een man reiner zijn dan zijn Maker?  

 

 

-

18


 

  Zie, op Zijn knechten zou Hij niet vertrouwen; hoewel Hij in Zijn engelen klaarheid gesteld heeft.  

 

 

-

19


 

  Hoeveel te min op degenen, die lemen huizen bewonen, welker grondslag in het stof is? Zij worden verbrijzeld voor de motten.  

 

 

-

20


 

  Van den morgen tot den avond worden zij vermorzeld; zonder dat men er acht op slaat, vergaan zij in eeuwigheid.  

 

 

-

21


 

  Verreist niet hun uitnemendheid met hen? Zij sterven, maar niet in wijsheid.   

 

 

-

Job 5

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: