Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Job 6

Job

Index

Hoofdstuk 7

1


 

  Heeft niet de mens een strijd op de aarde, en zijn zijn dagen niet als de dagen des dagloners?  

 

 

-

2


 

  Gelijk de dienstknecht hijgt naar de schaduw, en gelijk de dagloner verwacht zijn werkloon;  

 

 

-

3


 

  Alzo zijn mij maanden der ijdelheid ten erve geworden, en nachten der moeite zijn mij voorbereid.  

 

 

-

4


 

  Als ik te slapen lig, dan zeg ik: Wanneer zal ik opstaan, en Hij den avond afgemeten hebben? En ik word zat van woelingen tot aan den schemertijd.  

 

 

-

5


 

  Mijn vlees is met het gewormte en met het gruis des stofs bekleed; mijn huid is gekliefd en verachtelijk geworden.  

 

 

-

6


 

  Mijn dagen zijn lichter geweest dan een weversspoel, en zijn vergaan zonder verwachting.  

 

 

-

7


 

  Gedenk, dat mijn leven een wind is; mijn oog zal niet wederkomen, om het goede te zien.  

 

 

-

8


 

  Het oog desgenen, die mij nu ziet, zal mij niet zien; uw ogen zullen op mij zijn; maar ik zal niet meer zijn.  

 

 

-

9


 

  Een wolk vergaat en vaart henen; alzo die in het graf daalt, zal niet weder opkomen.  

 

 

-

10


 

  Hij zal niet meer wederkeren tot zijn huis, en zijn plaats zal hem niet meer kennen.  

 

 

-

11


 

  Zo zal ik ook mijn mond niet wederhouden, ik zal spreken in benauwdheid mijns geestes; ik zal klagen in bitterheid mijner ziel.  

 

 

-

12


 

  Ben ik dan een zee, of walvis, dat Gij om mij wachten zet?  

 

 

-

13


 

  Wanneer ik zeg: Mijn bedstede zal mij vertroosten, mijn leger zal van mijn klacht wat wegnemen;  

 

 

-

14


 

  Dan ontzet Gij mij met dromen, en door gezichten verschrikt Gij mij;  

 

 

-

15


 

  Zodat mijn ziel de verworging kiest; den dood meer dan mijn beenderen.  

 

 

-

16


 

  Ik versmaad ze, ik zal toch in der eeuwigheid niet leven; houd op van mij, want mijn dagen zijn ijdelheid.  

 

 

-

17


 

  Wat is de mens, dat Gij hem groot acht, en dat Gij Uw hart op hem zet?  

 

 

-

18


 

  En dat Gij hem bezoekt in elken morgenstond; dat Gij hem in elken ogenblik beproeft?  

 

 

-

19


 

  Hoe lang keert Gij U niet af van mij, en laat niet van mij af, totdat ik mijn speeksel inzwelge?  

 

 

-

20


 

  Heb ik gezondigd, wat zal ik U doen, o Mensenhoeder? Waarom hebt Gij mij U tot een tegenloop gesteld, dat ik mijzelven tot een last zij?  

 

 

-

21


 

  En waarom vergeeft Gij niet mijn overtreding, en doet mijn ongerechtigheid niet weg? Want nu zal ik in het stof liggen; en Gij zult mij vroeg zoeken, maar ik zalniet zijn.   

 

 

-

Job 8

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: