Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Job 37

Job

Index

Hoofdstuk 38

1


 

  Daarna antwoordde de HEERE Job uit een onweder, en zeide:  

 

 

-

2


 

  Wie is hij, die den raad verduistert met woorden zonder wetenschap?  

 

 

-

3


 

  Gord nu, als een man, uw lenden, zo zal Ik u vragen, en onderricht Mij.  

 

 

-

4


 

  Waar waart gij, toen Ik de aarde grondde? Geef het te kennen, indien gij kloek van verstand zijt.  

 

 

-

5


 

  Wie heeft haar maten gezet, want gij weet het; of wie heeft over haar een richtsnoer getrokken?  

 

 

-

6


 

  Waarop zijn haar grondvesten nedergezonken, of wie heeft haar hoeksteen gelegd?  

 

 

-

7


 

  Toen de morgensterren te zamen vrolijk zongen, en al de kinderen Gods juichten.  

 

 

-

8


 

  Of wie heeft de zee met deuren toegesloten, toen zij uitbrak, en uit de baarmoeder voortkwam?  

 

 

-

9


 

  Toen Ik de wolk tot haar kleding stelde, en de donkerheid tot haar windeldoek;  

 

 

-

10


 

  Toen Ik voor haar met Mijn besluit de aarde doorbrak, en zette grendel en deuren;  

 

 

-

11


 

  En zeide: Tot hiertoe zult gij komen, en niet verder, en hier zal hij zich stellen tegen den hoogmoed uwer golven.  

 

 

-

12


 

  Hebt gij van uw dagen den morgenstond geboden? Hebt gij den dageraad zijn plaats aangewezen;  

 

 

-

13


 

  Opdat hij de einden der aarde vatten zou; en de goddelozen uit haar uitgeschud zouden worden?  

 

 

-

14


 

  Dat zij veranderd zou worden gelijk zegelleem, en zij gesteld worden als een kleed?  

 

 

-

15


 

  En dat van de goddelozen hun licht geweerd worde, en de hoge arm worde gebroken?  

 

 

-

16


 

  Zijt gij gekomen tot aan de oorsprongen der zee, en hebt gij in het onderste des afgronds gewandeld?  

 

 

-

17


 

  Zijn u de poorten des doods ontdekt, en hebt gij gezien de poorten van de schaduw des doods?  

 

 

-

18


 

  Zijt gij met uw verstand gekomen tot aan de breedte der aarde? Geef het te kennen, indien gij dit alles weet.  

 

 

-

19


 

  Waar is de weg, daar het licht woont? En de duisternis, waar is haar plaats?  

 

 

-

20


 

  Dat gij dat brengen zoudt tot zijn pale, en dat gij merken zoudt de paden zijns huizes?  

 

 

-

21


 

  Gij weet het, want gij waart toen geboren, en uw dagen zijn veel in getal.  

 

 

-

22


 

  Zijt gij gekomen tot de schatkameren der sneeuw, en hebt gij de schatkameren des hagels gezien?  

 

 

-

23


 

  Dien Ik ophoude tot den tijd der benauwdheid, tot den dag des strijds en des oorlogs!  

 

 

-

24


 

  Waar is de weg, daar het licht verdeeld wordt, en de oostenwind zich verstrooit op de aarde?  

 

 

-

25


 

  Wie deelt voor den stortregen een waterloop uit, en een weg voor het weerlicht der donderen?  

 

 

-

26


 

  Om te regenen op het land, waar niemand is, op de woestijn, waarin geen mens is;  

 

 

-

27


 

  Om het woeste en het verwoeste te verzadigen, en om het uitspruitsel der grasscheutjes te doen wassen.  

 

 

-

28


 

  Heeft de regen een vader, of wie baart de druppelen des dauws?  

 

 

-

29


 

  Uit wiens buik komt het ijs voort, en wie baart den rijm des hemels?  

 

 

-

30


 

  Als met een steen verbergen zich de wateren, en het vlakke des afgrond wordt omvat.  

 

 

-

31


 

  Kunt gij de liefelijkheden van het Zevengesternte binden, of de strengen des Orions losmaken?  

 

 

-

32


 

  Kunt gij de Mazzaroth voortbrengen op haar tijd, en den Wagen met zijn kinderen leiden?  

 

 

-

33


 

  Weet gij de verordeningen des hemels, of kunt gij deszelfs heerschappij op de aarde bestellen?  

 

 

-

34


 

  Kunt gij uw stem tot de wolken opheffen, opdat een overvloed van water u bedekke?  

 

 

-

35


 

  Kunt gij de bliksemen uitlaten, dat zij henenvaren, en tot u zeggen: Zie, hier zijn wij?  

 

 

-

36


 

  Wie heeft de wijsheid in het binnenste gezet? Of wie heeft den zin het verstand gegeven?  

 

 

-

37


 

  Wie kan de wolken met wijsheid tellen, en wie kan de flessen des hemels nederleggen?  

 

 

-

38


 

  Als het stof doorgoten is tot vastigheid, en de kluiten samenkleven?   

 

 

-

39


 

     

 

 

-

40


 

     

 

 

-

41


 

     

 

 

-

Job 39

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: