| Hoofdstuk 25 |
1 |
Een psalm van David. Aleph. Tot U, o HEERE! hef ik mijn ziel op. -
|
2 |
Beth. Mijn God! op U vertrouw ik; laat mij niet beschaamd worden; laat mijn vijanden niet van vreugde opspringen over mij. -
|
3 |
Gimel. Ja, allen, die U verwachten, zullen niet beschaamd worden; zij zullen beschaamd worden, die trouwelooslijk handelen zonder oorzaak. -
|
4 |
Daleth. HEERE! maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uw paden. -
|
5 |
He. Vau. Leid mij in Uw waarheid, en leer mij, want Gij zijt de God mijns heils; U verwacht ik den ganse dag. -
|
6 |
Zain. Gedenk, HEERE! Uwer barmhartigheden en Uwer goedertierenheden, want die zijn van eeuwigheid. -
|
7 |
Cheth. Gedenk niet der zonden mijner jonkheid, noch mijner overtredingen; gedenk mijner naar Uw goedertierenheid, om Uwer goedheid wil, o HEERE! -
|
8 |
Teth. De HEERE is goed en recht; daarom zal Hij de zondaars onderwijzen in den weg. -
|
9 |
Jod. Hij zal de zachtmoedigen leiden in het recht, en Hij zal den zachtmoedigen Zijn weg leren. -
|
10 |
Caph. Alle paden des HEEREN zijn goedertierenheid en waarheid, dengenen, die Zijn verbond en Zijn getuigenissen bewaren. -
|
11 |
Lamed. Om Uws Naams wil, HEERE! zo vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot. -
|
12 |
Mem. Wie is de man, die den HEERE vreest? Hij zal hem onderwijzen in den weg, dien hij zal hebben te verkiezen. -
|
13 |
Nun. Zijn ziel zal vernachten in het goede, en zijn zaad zal de aarde beerven. -
|
14 |
Samech. De verborgenheid des HEEREN is voor degenen, die Hem vrezen; en Zijn verbond, om hun die bekend te maken. -
|
15 |
Ain. Mijn ogen zijn geduriglijk op den HEERE, want Hij zal mijn voeten uit het net uitvoeren. -
|
16 |
Pe. Wend U tot mij, en wees mij genadig, want ik ben eenzaam en ellendig. -
|
17 |
Tsade. De benauwdheden mijns harten hebben zich wijd uitgestrekt; voer mij uit mijn noden. -
|
18 |
Resch. Aanzie mijn ellende, en mijn moeite, en neem weg al mijn zonden. -
|
19 |
Resch. Aanzie mijn vijanden, want zij vermenigvuldigen, en zij haten mij met een wreveligen haat. -
|
20 |
Schin. Bewaar mijn ziel, en red mij; laat mij niet beschaamd worden, want ik betrouw op U. -
|
21 |
Thau. Laat oprechtigheid en vroomheid mij behoeden, want ik verwacht U. -
|
22 |
O God! verlos Israel uit al zijn benauwdheden. -
|