Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Psalmen 67

Psalmen

Index

Hoofdstuk 68

1


 

  Een psalm, een lied van David, voor den opperzangmeester. God zal opstaan, Zijn vijanden zullen verstrooid worden, en Zijn haters zullen van Zijn aangezicht vlieden.  

 

 

-

2


 

  Gij zult hen verdrijven, gelijk rook verdreven wordt; gelijk was voor het vuur smelt, zullen de goddelozen vergaan van Gods aangezicht.  

 

 

-

3


 

  Maar de rechtvaardigen zullen zich verblijden; zij zullen van vreugde opspringen voor Gods aangezicht, en van blijdschap vrolijk zijn.  

 

 

-

4


 

  Zingt Gode, psalmzingt Zijn Naam; hoogt de wegen voor Dien, Die in de vlakken velden rijdt, omdat Zijn Naam is HEERE; en springt op van vreugde voor Zijnaangezicht.  

 

 

-

5


 

  Hij is een Vader der wezen, en een Rechter der weduwen; God, in de woonstede Zijner heiligheid.  

 

 

-

6


 

  Een God, Die de eenzamen zet in een huisgezin, uitvoert, die in boeien gevangen zijn; maar de afvalligen wonen in het dorre.  

 

 

-

7


 

  O God! toen Gij voor het aangezicht Uws volks uittoogt, toen Gij daarhenen tradt in de woestijn; Sela.  

 

 

-

8


 

  Daverde de aarde, ook dropen de hemelen voor Gods aanschijn; zelfs deze Sinai, voor het aanschijn Gods, des Gods van Israel.  

 

 

-

9


 

  Gij hebt zeer milden regen doen druipen, o God! en Gij hebt Uw erfenis gesterkt, als zij mat was geworden.  

 

 

-

10


 

  Uw hoop woonde daarin; Gij bereiddet ze door Uw goedheid voor den ellendige, o God!  

 

 

-

11


 

  De HEERE gaf te spreken; der boodschappers van goede tijdingen was een grote heirschaar.  

 

 

-

12


 

  De koningen der heirscharen vloden weg, zij vloden weg; en zij, die te huis bleef, deelde den roof uit.  

 

 

-

13


 

  Al laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen, zo zult gij toch worden als vleugelen ener duive, overdekt met zilver, en welker vederen zijn met uitgegravengeluwen goud.  

 

 

-

14


 

  Als de Almachtige de koningen daarin verstrooide, werd zij sneeuwwit als op Zalmon.  

 

 

-

15


 

  De berg Basan is een berg Gods; de berg Basan is een bultige berg.  

 

 

-

16


 

  Waarom springt gij op, gij bultige bergen? Deze berg heeft God begeerd tot Zijn woning; ook zal er de HEERE wonen in eeuwigheid.  

 

 

-

17


 

  Gods wagenen zijn tweemaal tien duizend, de duizenden verdubbeld. De Heere is onder hen, een Sinai in heiligheid!  

 

 

-

18


 

  Gij zijt opgevaren in de hoogte; Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd; Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook dewederhorigen om bij U te wonen, o HEERE God!  

 

 

-

19


 

  Geloofd zij de HEERE; dag bij dag overlaadt Hij ons. Die God is onze Zaligheid. Sela.  

 

 

-

20


 

  Die God is ons een God van volkomene Zaligheid; en bij den HEERE, den Heere, zijn uitkomsten tegen den dood.  

 

 

-

21


 

  Voorzeker zal God den kop Zijner vijanden verslaan, den harigen schedel desgenen, die in zijn schulden wandelt.  

 

 

-

22


 

  De Heere heeft gezegd: Ik zal wederbrengen uit Basan; Ik zal wederbrengen uit de diepten der zee;  

 

 

-

23


 

  Opdat gij uw voet, ja, de tong uwer honden, moogt steken in het bloed van de vijanden, van een iegelijk van hen.  

 

 

-

24


 

  O God! zij hebben Uw gangen gezien, de gangen mijns Gods, mijns Konings, in het heiligdom.  

 

 

-

25


 

  De zangers gingen voor, de speellieden achter, in het midden de trommelende maagden.  

 

 

-

26


 

  Looft God in de gemeenten, den Heere, gij, die zijt uit den springader van Israel!  

 

 

-

27


 

  Daar is Benjamin de kleine, die over hen heerste, de vorsten van Juda, met hun vergadering, de vorsten van Zebulon, de vorsten van Nafthali.  

 

 

-

28


 

  Uw God heeft uw sterkte geboden; sterk, o God, wat Gij aan ons gewrocht hebt!  

 

 

-

29


 

  Om Uws tempels wil te Jeruzalem, zullen U de koningen geschenk toebrengen.  

 

 

-

30


 

  Scheld het wild gedierte des riets, de vergadering der stieren met de kalveren der volken; en dien, die zich onderwerpt met stukken zilvers; Hij heeft de volkenverstrooid, die lust hebben in oorlogen.  

 

 

-

31


 

  Prinselijke gezanten zullen komen uit Egypte; Morenland zal zich haasten zijn handen tot God uit te strekken.  

 

 

-

32


 

  Gij koninkrijken der aarde, zingt Gode; psalmzingt den Heere! Sela.  

 

 

-

33


 

  Dien, Die daar rijdt in den hemel der hemelen, Die van ouds is; ziet, Hij geeft Zijn stem, een stem der sterkte.  

 

 

-

34


 

  Geeft Gode sterkte! Zijn hoogheid is over Israel, en Zijn sterkte in de bovenste wolken.  

 

 

-

35


 

  O God! Gij zijt vreselijk uit Uw heiligdommen; de God Israels, Die geeft den volke sterkte en krachten. Geloofd zij God!   

 

 

-

Psalmen 69

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: