Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Mattheüs 13

Mattheüs

Index

Hoofdstuk 14

1


 

  Te dierzelver tijd hoorde Herodes, de viervorst, het gerucht van Jezus;  

 

 

-

2


 

  En zeide tot zijn knechten: Deze is Johannes de Doper; hij is opgewekt van de doden, en daarom werken die krachten in Hem.  

 

 

-

3


 

  Want Herodes had Johannes gevangen genomen, en hem gebonden, en in den kerker gezet, om Herodias' wil, de huisvrouw van Filippus, zijn broeder.  

 

 

-

4


 

  Want Johannes zeide tot hem: Het is u niet geoorloofd haar te hebben.  

 

 

-

5


 

  En willende hem doden, vreesde hij het volk, omdat zij hem hielden voor een profeet.  

 

 

-

6


 

  Maar als de dag der geboorte van Herodes gehouden werd, danste de dochter van Herodias in het midden van hen, en zij behaagde aan Herodes.  

 

 

-

7


 

  Waarom hij haar met ede beloofde te geven, wat zij ook eisen zou.  

 

 

-

8


 

  En zij, te voren onderricht zijnde van haar moeder, zeide: Geef mij hier in een schotel het hoofd van Johannes den Doper.  

 

 

-

9


 

  En de koning werd bedroefd; doch om de eden, en degenen, die met hem aanzaten, gebood hij, dat het haar zou gegeven worden;  

 

 

-

10


 

  En zond heen, en onthoofdde Johannes in den kerker.  

 

 

-

11


 

  En zijn hoofd werd gebracht in een schotel, en het dochtertje gegeven; en zij droeg het tot haar moeder.  

 

 

-

12


 

  En zijn discipelen kwamen, en namen het lichaam weg, en begroeven hetzelve; en gingen en boodschapten het Jezus.  

 

 

-

13


 

  En als Jezus dit hoorde, vertrok Hij van daar te scheep, naar een woeste plaats alleen; en de scharen, dat horende, zijn Hem te voet gevolgd uit de steden.  

 

 

-

14


 

  En Jezus uitgaande, zag een grote schare, en werd innerlijk met ontferming over hen bewogen, en genas hun kranken.  

 

 

-

15


 

  En als het nu avond werd, kwamen Zijn discipelen tot Hem, zeggende: Deze plaats is woest, en de tijd is nu voorbijgegaan; laat de scharen van U, opdat zijheengaan in de vlekken en zichzelven spijs kopen.  

 

 

-

16


 

  Maar Jezus zeide tot hen: Het is hun niet van node heen te gaan, geeft gij hun te eten.  

 

 

-

17


 

  Doch zij zeiden tot Hem: Wij hebben hier niet, dan vijf broden en twee vissen.  

 

 

-

18


 

  En Hij zeide: Brengt Mij dezelve hier.  

 

 

-

19


 

  En Hij beval de scharen neder te zitten op het gras, en nam de vijf broden en de twee vissen, en opwaarts ziende naar den hemel, zegende dezelve; en als Hij zegebroken had, gaf Hij de broden den discipelen, en de discipelen aan de scharen.  

 

 

-

20


 

  En zij aten allen en werden verzadigd, en zij namen op, het overschot der brokken, twaalf volle korven.  

 

 

-

21


 

  Die nu gegeten hadden, waren omtrent vijf duizend mannen, zonder de vrouwen en kinderen.  

 

 

-

22


 

  En terstond dwong Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan, en voor Hem af te varen naar de andere zijde, terwijl Hij de scharen van Zich zou laten.  

 

 

-

23


 

  En als Hij nu de scharen van Zich gelaten had, klom Hij op den berg alleen, om te bidden. En als het nu avond was geworden, zo was Hij daar alleen.  

 

 

-

24


 

  En het schip was nu midden in de zee, zijnde in nood van de baren; want de wind was hun tegen.  

 

 

-

25


 

  Maar ter vierde wake des nachts kwam Jezus af tot hen, wandelende op de zee.  

 

 

-

26


 

  En de discipelen, ziende Hem op de zee wandelen, werden ontroerd, zeggende: Het is een spooksel! En zij schreeuwden van vrees.  

 

 

-

27


 

  Maar terstond sprak Jezus hen aan, zeggende: Zijt goedsmoeds, Ik ben het, vreest niet.  

 

 

-

28


 

  En Petrus antwoordde Hem, en zeide: Heere! indien Gij het zijt, zo gebied mij tot U te komen op het water.  

 

 

-

29


 

  En Hij zeide: Kom. En Petrus klom neder van het schip, en wandelde op het water, om tot Jezus te komen.  

 

 

-

30


 

  Maar ziende den sterken wind, werd hij bevreesd, en als hij begon neder te zinken, riep hij, zeggende: Heere, behoud mij!  

 

 

-

31


 

  En Jezus, terstond de hand uitstekende, greep hem aan, en zeide tot hem: Gij kleingelovige! waarom hebt gij gewankeld?  

 

 

-

32


 

  En als zij in het schip geklommen waren, stilde de wind.  

 

 

-

33


 

  Die nu in het schip waren, kwamen en aanbaden Hem, zeggende: Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon!  

 

 

-

34


 

  En overgevaren zijnde, kwamen zij in het land Gennesaret.  

 

 

-

35


 

  En als de mannen van die plaats Hem werden kennende, zonden zij in dat gehele omliggende land, en brachten tot Hem allen, die kwalijk gesteld waren;  

 

 

-

36


 

  En baden Hem, dat zij alleenlijk den zoom Zijns kleeds zouden mogen aanraken; en zovelen als Hem aanraakten, werden gezond.   

 

 

-

Mattheüs 15

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: