Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Mattheüs 28

Markus

Index

Hoofdstuk 1

1


 

  Het begin des Evangelies van JEZUS CHRISTUS, den Zone Gods.  

 

 

-

2


 

  Gelijk geschreven is in de profeten: Ziet, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal.  

 

 

-

3


 

  De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht.  

 

 

-

4


 

  Johannes was dopende in de woestijn, en predikende den doop der bekering tot vergeving der zonden.  

 

 

-

5


 

  En al het Joodse land ging tot hem uit, en die van Jeruzalem; en werden allen van hem gedoopt in de rivier de Jordaan, belijdende hun zonden.  

 

 

-

6


 

  En Johannes was gekleed met kemelshaar, en met een lederen gordel om zijn lenden, en at sprinkhanen en wilde honig.  

 

 

-

7


 

  En hij predikte, zeggende: Na mij komt, Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben, nederbukkende, den riem Zijner schoenen te ontbinden.  

 

 

-

8


 

  Ik heb ulieden wel gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met den Heilige Geest.  

 

 

-

9


 

  En het geschiedde in diezelfde dagen, dat Jezus kwam van Nazareth, gelegen in Galilea, en werd van Johannes gedoopt in de Jordaan.  

 

 

-

10


 

  En terstond als Hij uit het water opklom, zag Hij de hemelen opengaan, en den Geest, gelijk een duif, op Hem nederdalen.  

 

 

-

11


 

  En er geschiedde een stem uit de hemelen: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb!  

 

 

-

12


 

  En terstond dreef Hem de Geest uit in de woestijn.  

 

 

-

13


 

  En Hij was aldaar in de woestijn veertig dagen, verzocht van den satan; en was bij de wilde gedierten; en de engelen dienden Hem.  

 

 

-

14


 

  En nadat Johannes overgeleverd was, kwam Jezus in Galilea, predikende het Evangelie van het Koninkrijk Gods.  

 

 

-

15


 

  En zeggende: De tijd is vervuld, en het Koninkrijk Gods nabij gekomen; bekeert u, en gelooft het Evangelie.  

 

 

-

16


 

  En wandelende bij de Galilese zee, zag Hij Simon en Andreas, zijn broeder, werpende het net in de zee (want zij waren vissers);  

 

 

-

17


 

  En Jezus zeide tot hen: Volgt Mij na, en Ik zal maken, dat gij vissers der mensen zult worden.  

 

 

-

18


 

  En zij, terstond hun netten verlatende, zijn Hem gevolgd.  

 

 

-

19


 

  En van daar een weinig voortgegaan zijnde, zag Hij Jakobus, den zoon van Zebedeus, en Johannes, zijn broeder, en dezelven in het schip hun nettenvermakende.  

 

 

-

20


 

  En terstond riep Hij hen; en zij, latende hun vader Zebedeus in het schip, met de huurlingen, zijn Hem nagevolgd.  

 

 

-

21


 

  En zij kwamen binnen Kapernaum; en terstond op den sabbatdag in de synagoge gegaan zijnde, leerde Hij.  

 

 

-

22


 

  En zij versloegen zich over Zijn leer; want Hij leerde hen, als machthebbende, en niet als de Schriftgeleerden.  

 

 

-

23


 

  En er was in hun synagoge een mens, met een onreinen geest, en hij riep uit,  

 

 

-

24


 

  Zeggende: Laat af, wat hebben wij met U te doen, Gij Jezus Nazarener, zijt Gij gekomen om ons te verderven? Ik ken U, wie Gij zijt, namelijk de HeiligeGods.  

 

 

-

25


 

  En Jezus bestrafte hem, zeggende: Zwijg stil, en ga uit van hem.  

 

 

-

26


 

  En de onreine geest, hem scheurende, en roepende met een grote stem, ging uit van hem.  

 

 

-

27


 

  En zij werden allen verbaasd, zodat zij onder elkander vraagden, zeggende: Wat is dit? Wat nieuwe leer is deze, dat Hij met macht ook den onreine geestengebiedt, en zij Hem gehoorzaam zijn!  

 

 

-

28


 

  En Zijn gerucht ging terstond uit, in het gehele omliggende land van Galilea.  

 

 

-

29


 

  En van stonde aan uit de synagoge gegaan zijnde, kwamen zij in het huis van Simon en Andreas, met Jakobus en Johannes.  

 

 

-

30


 

  En Simons vrouws moeder lag met de koorts; en terstond zeiden zij Hem van haar.  

 

 

-

31


 

  En Hij, tot haar gaande, vatte haar hand, en richtte haar op; en terstond verliet haar de koorts, en zij diende henlieden.  

 

 

-

32


 

  Als het nu avond geworden was, toen de zon onderging, brachten zij tot Hem allen, die kwalijk gesteld, en van den duivel bezeten waren.  

 

 

-

33


 

  En de gehele stad was bijeenvergaderd omtrent de deur.  

 

 

-

34


 

  En Hij genas er velen, die door verscheidene ziekten kwalijk gesteld waren; en wierp vele duivelen uit, en liet de duivelen niet toe te spreken, omdat zij Hemkenden.  

 

 

-

35


 

  En des morgens vroeg, als het nog diep in den nacht was, opgestaan zijnde, ging Hij uit, en ging henen in een woeste plaats, en bad aldaar.  

 

 

-

36


 

  En Simon, en die met hem waren, zijn Hem nagevolgd.  

 

 

-

37


 

  En zij Hem gevonden hebbende, zeiden tot Hem: Zij zoeken U allen.  

 

 

-

38


 

  En Hij zeide tot hen: Laat ons in de bijliggende vlekken gaan, opdat Ik ook daar predike; want daartoe ben Ik uitgegaan.  

 

 

-

39


 

  En Hij predikte in hun synagogen, door geheel Galilea, en wierp de duivelen uit.  

 

 

-

40


 

  En tot Hem kwam een melaatse, biddende Hem, en vallende voor Hem op de knieen, en tot Hem zeggende: Indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen.  

 

 

-

41


 

  En Jezus, met barmhartigheid innerlijk bewogen zijnde, strekte de hand uit, en raakte hem aan, en zeide tot hem: Ik wil, word gereinigd!  

 

 

-

42


 

  En als Hij dit gezegd had, ging de melaatsheid terstond van hem, en hij werd gereinigd.  

 

 

-

43


 

  En als Hij hem strengelijk verboden had, deed Hij hem terstond van Zich gaan;  

 

 

-

44


 

  En zeide tot hem: Zie, dat gij niemand iets zegt; maar ga heen en vertoon uzelven den priester, en offer voor uw reiniging, hetgeen Mozes geboden heeft, hun toteen getuigenis.  

 

 

-

45


 

     

 

 

-

Markus 2

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: