Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

1 Corinthiërs 10

1 Corinthiërs

Index

Hoofdstuk 11

1


 

  Weest mijn navolgers, gelijkerwijs ook ik van Christus.  

 

 

-

2


 

  En ik prijs u, broeders, dat gij in alles mijner gedachtig zijt, en de inzettingen behoudt, gelijk ik die u overgegeven heb.  

 

 

-

3


 

  Doch ik wil, dat gij weet, dat Christus het Hoofd is eens iegelijken mans, en de man het hoofd der vrouw, en God het Hoofd van Christus.  

 

 

-

4


 

  Een iegelijk man, die bidt of profeteert, hebbende iets op het hoofd, die onteert zijn eigen hoofd;  

 

 

-

5


 

  Maar een iegelijke vrouw, die bidt of profeteert met ongedekten hoofde, onteert haar eigen hoofd; want het is een en hetzelfde, alsof haar het haar afgesnedenware.  

 

 

-

6


 

  Want indien een vrouw niet gedekt is, dat zij ook geschoren worde; maar indien het lelijk is voor een vrouw geschoren te zijn, of het haar afgesneden te hebben, datzij zich dekke.  

 

 

-

7


 

  Want de man moet het hoofd niet dekken, overmits hij het beeld en de heerlijkheid Gods is; maar de vrouw is de heerlijkheid des mans.  

 

 

-

8


 

  Want de man is uit de vrouw niet, maar de vrouw is uit den man.  

 

 

-

9


 

  Want ook is de man niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om den man.  

 

 

-

10


 

  Daarom moet de vrouw een macht op het hoofd hebben, om der engelen wil.  

 

 

-

11


 

  Nochtans is noch de man zonder de vrouw, noch de vrouw zonder den man, in den Heere.  

 

 

-

12


 

  Want gelijkerwijs de vrouw uit den man is, alzo is ook de man door de vrouw; doch alle dingen zijn uit God.  

 

 

-

13


 

  Oordeelt gij onder uzelven: is het betamelijk, dat de vrouw ongedekt God bidde?  

 

 

-

14


 

  Of leert u ook de natuur zelve niet, dat zo een man lang haar draagt, het hem een oneer is?  

 

 

-

15


 

  Maar zo een vrouw lang haar draagt, dat het haar een eer is; omdat het lange haar voor een deksel haar is gegeven?  

 

 

-

16


 

  Doch indien iemand schijnt twistgierig te zijn, wij hebben zulke gewoonten niet, noch de Gemeenten Gods.  

 

 

-

17


 

  Dit nu, hetgeen ik u aanzegge, prijs ik niet, namelijk dat gij niet tot beter, maar tot erger samenkomt.  

 

 

-

18


 

  Want eerstelijk, als gij samenkomt in de Gemeente, zo hoor ik, dat er scheuringen zijn onder u; en ik geloof het ten dele;  

 

 

-

19


 

  Want er moeten ook ketterijen onder u zijn, opdat degenen, die oprecht zijn, openbaar mogen worden onder u.  

 

 

-

20


 

  Als gij dan bijeen samenkomt, dat is niet des Heeren avondmaal eten.  

 

 

-

21


 

  Want in het eten neemt een iegelijk te voren zijn eigen avondmaal; en deze is hongerig, en de andere is dronken.  

 

 

-

22


 

  Hebt gij dan geen huizen, om er te eten en te drinken? Of veracht gij de Gemeente Gods, en beschaamt gij degenen, die niet hebben? Wat zal ik u zeggen? Zal ik uprijzen? In dezen prijs ik u niet.  

 

 

-

23


 

  Want ik heb van den Heere ontvangen, hetgeen ik ook u overgegeven heb, dat de Heere Jezus in den nacht, in welken Hij verraden werd, het brood nam;  

 

 

-

24


 

  En als Hij gedankt had, brak Hij het, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis.  

 

 

-

25


 

  Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker, na het eten des avondmaals, en zeide: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed. Doet dat, zo dikwijls als gijdien zult drinken, tot Mijn gedachtenis.  

 

 

-

26


 

  Want zo dikwijls als gij dit brood zult eten, en dezen drinkbeker zult drinken, zo verkondigt den dood des Heeren, totdat Hij komt.  

 

 

-

27


 

  Zo dan, wie onwaardiglijk dit brood eet, of den drinkbeker des Heeren drinkt, die zal schuldig zijn aan het lichaam en bloed des Heeren.  

 

 

-

28


 

  Maar de mens beproeve zichzelven, en ete alzo van het brood, en drinke van den drinkbeker.  

 

 

-

29


 

  Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren.  

 

 

-

30


 

  Daarom zijn onder u vele zwakken en kranken, en velen slapen.  

 

 

-

31


 

  Want indien wij onszelven oordeelden, zo zouden wij niet geoordeeld worden.  

 

 

-

32


 

  Maar als wij geoordeeld worden, zo worden wij van den Heere getuchtigd, opdat wij met de wereld niet zouden veroordeeld worden.  

 

 

-

33


 

  Zo dan, mijn broeders, als gij samenkomt om te eten, verwacht elkander.  

 

 

-

34


 

  Doch zo iemand hongert, dat hij te huis ete, opdat gij niet tot een oordeel samenkomt. De overige dingen nu zal ik verordenen, als ik zal gekomen zijn. 1 Korinthiërs 12  

 

 

-

1 Corinthiërs 12

 

 

 

 

HTMLBible Software - Public Domain Software by johnhurt.com

 


Other Items are Available At These Sites: